We zullen deze verschillen later in meer detail uitleggen, maar laten we eerst de mogelijke toestanden van een qubit beschrijven.
Denk terug aan hoe we de twee zijden van een muntje hebben gebruikt om de twee mogelijke deterministische toestanden van een probabilistisch bit aan te duiden (zie Fig. 1.1).
Bij quantum computing worden deze twee toestanden aangeduid met en om ze te onderscheiden van de klassieke bits en .
Net als bij probabilistische bits, is een algemene qubit-toestand dan een lineaire combinatie oftewel superpositie van deze twee deterministische toestanden:
(2.1)
Hier is de Griekse letter (spreek uit: “psi”) de naam van de toestand (net zoals we meestal gebruiken voor een probabilistische bit). De haakjes vormen een zogenaamde “ket” om een quantumtoestand aan te duiden.
Ter vergelijking: in Vgl. 1.7 is gegeven dat een algemene probabilistische bit geschreven kan worden als
(2.2)
Merk op dat Vgl. 2.1 er precies hetzelfde uitziet, behalve dat de waarschijnlijkheden en zijn vervangen door de amplitudes en , en de klassieke notatie en is vervangen door de quantumnotatie en !
Maar er is wel één heel belangrijk verschil: terwijl de kansen in Vgl. 2.2 moeten voldoen aan
(2.3)
moeten de amplitudes voldoen aan
(2.4)
Dit betekent dat en , en dus dat .
De beperkingen op de waarschijnlijkheden van 2.3 leiden er daarintegen tot dat .
Het cruciale verschil is dat amplitudes ook negatief mogen zijn, terwijl waarschijnlijkheden dat niet mogen!
Net als bij probabilistische bits is het handig om qubit-toestanden met vectoren weer te geven.
Op precies dezelfde manier als Vgl. 1.6 geven we de deterministische qubit-toestanden en weer met de twee basisvectoren:
Een algemene quantumtoestand als in Vgl. 2.1 kan je dus opschrijven als